Pieter Paul Rubens maakte in de 17e eeuw barokke schilderijen van de kruisiging. Van de oprichting en van de afname van het kruis, met veel vlees en drama. vGtO-René vereenvoudigde lang geleden (1991) de schilderijen door er een raster overheen te leggen en schilderde alleen licht op tegels, op hemels blauw tegelboard.
Een speech die het landschap – de IJsselvallei -houdt in het parlement, althans om een stukje van die speech te schrijven dat is wat je mij/ons vraagt. Ik voel me vereerd en ben blij dat je mij/ons niet vergeten bent. Want ook ik – oh ijdelheid -wil graag mijn stem laten horen. Bij jouw vraag komt er meteen een stroom aan gedachten en associaties op. En evenzeer worstel ik. Ik denk aan gedichten, fragmenten uit gedichten waarin het landschap speelt.
Aan een strofe uit het gedicht In de eerste nacht van Wim Brands. Wat er ook is, het zal de natuur een zorg zijn.
Of deze uit het gedicht Bloemlezing van Remco Campert. Poezie breekt in mijn adem, verlamt mijn voeten, zeer afdoende , op de aarde die dat koud laat.
Ik denk aan Ton Lemaire en lees ik terug over hoe hij in Filosofie van het landschap de westerse natuurbeschouwing afzet tegen de oosterse (Boeddhistische) beleving. En dat het nooit meer goed komt met ons omdat we ons (toch nog) altijd boven dan wel buiten de natuur plaatsen. Ton Lemaire schrijft over natuurervaring in de Boeddhistische dichtkunst, de haiku van niet meer dan 3 regels die het wezenlijke wil weergeven met zo min mogelijk. Zo min mogelijk woorden. Want als ik het landschap zou zijn en zou móéten spreken dan zo, in maximaal 17 lettergrepen. Eigenlijk is het aanmatigend dat ik hier nu zou moeten spreken namens het landschap. Ik worstel. Want het mooie van landschap is, is dat het zwijgt. Het landschap, mijn minilandschap, mijn tuin is de stilte. This is what silence looks like zingt Prince. Wat ik ook doe, aanplant, wiedt, snoei of zaag, de tuin is en blijft stil. En als ik in dan in de tuin werk blijf ik mij verbazen; waar komt het vandaan? Het blijft maar groeien. Het houdt niet op. Het groeit geruisloos, althans ik heb niet het geduld er naar te luisteren, stiekem wetende dat ongeduld niets uithaalt, integendeel. De wetenschappelijke verklaring van het groeiproces is onvoldoende om het werkelijk te begrijpen. In mijn tuin staat een acacia die pakweg 10 jaar geleden is omgewaaid daarop kwamen er ieder jaar nieuwe scheuten uit de stam die ik zo kort mogelijk boven de grond had afgezaagd. Ook die zaagde ik steeds weer af. Het gaat maar door en ik heb het opgegeven. Ik moet denken aan de woorden van Claude Levi-Strauss uit ‘Het trieste der tropen’(1955); De wereld begon zonder een mensheid en zal ook zonder haar eindigen. Dat klinkt misschien nihilistisch maar zo is het niet bedoeld. In een interview over die stelling naar aanleiding van het uitkomen van het rapport van Rome – pakweg 20 jaar later -zegt hij daarover; “De uitspraak is een wijsgerige overweging die ons kan helpen om ons een bepaalde voorstelling te maken. Dit is echter iets anders dan het feit dat de menselijke soort op het ogenblik een weg volgt die kan en hoogstwaarschijnlijk zal leiden, niet tot verdwijnen van de soort maar naar tragedies en rampen van een enorme aanvang”. Anders optimistisch gezegd; ík, mijn tuin, red me wel. En ik, gewoon ik, worstel omdat ik niet pessimistisch wil zijn me niet verslagen wil voelen, niet cynisch wil zijn. De column van Tommy Wieringa in de NRC van 1 juni 2019 eindigt met; Ons boerenland is morsdood. Nauwelijks meer insecten, nauwelijks meer vogels, nauwelijks meer bodemleven. Landdegradatie. Het komt nu aan op radicale dienstbaarheid aan de aarde, zonder hoop op dankbaarheid of begrip van je medemens. Noem het een programma van optimisme zonder hoop – en mediteer op de betekenis hiervan.
Mediteren onder de meest wonderlijke luchten van de IJsselvallei waarvoor woorden tekort schieten.
Gerard, ik zit nu precies aan het maximaal aantal woorden (650) en moet sluiten. En is er geen ruimte meer voor het gedicht Van Cees Nooteboom ‘Rotswand’. Je vindt het vast op het www. Groeten, ook van Terry, René. vGtO
Het klimaat, dat ben ik. Dat was het motto van vGtO voor Het Park Vertelt. De organisatie vroeg vGtO voor ‘de aankleding’ van het (poëzie)festival in het park in Oosterbeek. Centraal zou het klimaat staan en de klimaatdichters. Maar het klimaat voor kunst en cultuur-evenementen is slecht, de corona maatregelen wurgden ook dit festival. Wat vertelt het park? Het mensenpark met als thema klimaat? Antwoord; het klimaat, ben ik. Of beter nog in het Frans; le climat, c’est moi. Dat rijmt namelijk en doet denken aan wat de Franse koning Lodewijk de XIV zou hebben gezegd; l’etat c’est moi. In mijn geschiedenisboek op de middelbare school ( 2de of 3de klas) stond een foto van het portret van Lodewijk XIV geschilderd door Hyacinthe Rigaud in 1701, in zwart wit. Een wuft kijkende pafferige man met een enorme haardos in een onmogelijk kapsel. Een man in een pofbroek, met een maillot, een panty, en hakschoentjes met een spits toelopende punt (pumps) ‘en profil’ en van voren getoond, met een strikje er op, voor de volledigheid. In een XXL hermelijnen mantel ondraaglijk en onnatuurlijk gedrapeerd in de compositie. Teveel van alles, bijna. Het komt nu over als spottend, spottend bedoeld, bijna. Ik keek er heel lang naar. Flabbergasted (Engels) Lodewijk XIV, de Zonnekoning, de man zag zich als de zon, als het middelpunt. Hij staat model voor de mens die zich boven de natuur plaatst. Dat leek een tijdje goed te gaan maar nu zijn we in het antropoceen beland. Het tijdperk waarin het Aardse klimaat en de atmosfeer de gevolgen ondervinden van menselijke activiteit. En dat blijkt toch wat mindere kanten te hebben. Peter Sloterdijk – uit het land ‘von Dichter und Denker’- schrijft over de behoefte, de noodzaak, de oefening van de mens om zich te veranderen, om zichzelf te herscheppen. Het.boek heeft als titel een regel uit een gedicht van Rilke; Du musst dein Leben ändern.
Catalogi zijn als een soort pornoboekjes Pornoboekjes van dingen die zonder veel omhaal tonen dat wat er te koop, te halen is; wat voor vlees er in de kuip zit. Vroeger verzamelden we die, nu worden ze zeldzaam vanwege het internet. En zo hadden we een boekje met zwembadbenodigdheden. Daarin stond een foto van een mobiele kleedcabine. Een absurd intrigerend object dat allerlei associaties oproept. Op de afbeelding heeft het knaloranje ding een lichtblauw gordijntje waardoor het doet denken aan een vrouw met een burka. We besloten twee van die dingen te kopen Bijna 20 jaar hebben ze in onze opslag gestaan totdat we ze een paar jaar geleden in de tuin van kunstenaar Ans Verdijk plaatsten. Tijdelijk, met het voornemen er iets mee te gaan doen, iets definitiefs. Het is er niet van gekomen. Ans belde een paar weken geleden om te vertellen dat ze de polyester kleedhokjes die door weer en wind afbrokkelden en scheurden naar de stort had gebracht. Er is nog een foto, waarop de twee een leeg gesprek voeren. Ze staan er mooi bij: niets meer aan doen. Een nooit gemaakt kunstwerk, dat toch bestaan heeft. Bijna nooit gezien, doof en stom.
De stichting Kunst in Millingen nam het initiatief, om in deze tijd van gedwongen op en afsluiting, kunstenaars uit te nodigen op z’n minst een virtueel beeld te maken in de openbare ruimte. De kunstenaar wordt door een soort prikactie op een landkaart gekoppeld aan een plek dan wel plaats in Nederland of in het grensgebied, in Duitsland en België. (Kijk op ‘beelden op de kaart’.)
Zo kwamen wij terecht in Herzogenrath, niet ver van Heerlen in Duitsland. Goed dat Google Streetview in Duitsland verboden is maar in dit geval wel jammer. Dan maar ‘googlen’ in afbeeldingen wat vaak een vreemde mix van beelden oplevert; het kasteeltje op de heuvel, de spoorzoekers naar aanleiding van een moord, de kerken, de carnavalsvereniging, een verkeersongeluk. En een foto van de dranksupermarkt ‘trinkgut’. Op een troosteloze plek, waarschijnlijk ergens aan de rand van het stadje op of nabij een industriezone. Een mega drankenwinkel met een nogal dubbelzinnige benaming, in het grensgebied, waar veel Nederlanders grenzeloos drank inslaan
In februari grote tekeningen van Ada Dispa in de Zijlstra Galerij. Groot en grotesk. Het werk van Ada is moeilijk te omvatten, te omschrijven. Zij tekent, zij krast, driftig als een dier. Het doet denken aan comics; strips met een doorlopend verhaal, verhalen van barbapapa-achtige figuren die in van alles kunnen veranderen. Veranderen in clowns, dieren, engelen en duivels die avonturen beleven zonder kop of staart. Treurig, angstig, spannend met de dood tot gevolg. Om je kapot te lachen met woorden, met titels, met kreten.
Bijvoorbeeld op de ene tekening in etalage. Je ziet twee figuren (vermomde mensen?) groot en klein. Het gaat over plankenkoorts zegt Ada. De twee staan in de coulissen, door een smalle strook kijk je in de zaal met publiek. Eén figuur is ingekleurd, dat is de recensent. Is plankenkoorts ook de titel vraag ik? Nee, die is ‘Wij zijn Gespannen en Nerveus’. Op de andere tekening – ook op lichtdoorschijnend kalkeerpapier- zie je een meisje in een donkere kamer. Ze ligt in bed, met een soort van grote knuffel. In de deuropening staan 3 mannen in een totaal zwart kostuum. Alleen ogen neus en mond zijn zichtbaar én uit de kostuums steken rode stijve pikken. Het meisje ligt tevreden met haar vinger in de mond maar het fluor-groene wezen kijkt verschrikt. Titel; Glow in the Dark. Deze maand is het carnaval. Het werk van Ada is een carnaval, het is een circus van haar onnoemelijke invallen. Maar zowel carnaval als het circus hebben ook altijd iets lulligs; clowns waar je niet om kunt lachen, een gedwongen vrolijke optocht in een treurig klimaat. Gelukkig is die lulligheid door Ada lumineus verbeeld. Lumineus als in fenomenaal, licht en lichtgevend.
In de decemberexpositie van de Zijlstra Galerij (ons atelier), beelden van Ans Verdijk
Maria, Jozef en (kindeke) Jezus losgezongen van de kersttijd, lijkt het. Wie heeft er nog een stalletje bij de kerstboom? Met beelden van de Heilige Familie, de os, de ezel, de herdertjes met schaapjes. Kunstenaar Ans Verdijk heeft die beelden en nog meer heiligen – van katholieke huize – verzamelt. In het atelier is ze daarop grofweg los gegaan met de slijptol. De beelden zijn vernietigd, bijna vernietigd en hersteld. Bijna hersteld. Dat is wat Ans altijd en veel doet met van alles en nog wat; deconstructie en (re)constructie. Haar verbeelding is grenzeloos, soms ook mateloos en dat ook nog eens in elke discipline.
De bewerking van de religieuze beelden zou je op kunnen vatten als een commentaar maar zo eenvoudig is het niet. Het lijkt agressief maar zo is Ans niet. Het is eerder een anatomische les. Een sectie, een autopsie met een slijpschijf. Je wordt gedwongen opnieuw te kijken, te zoeken naar wat het is. Naar de inhoud van een beeld, letterlijk zelfs. Herken ik nog Maria en heeft zij een engel op haar hoofd? En zit daar het hoofd van een jonge herder bij de non, de heilige Theresia?